Over voorbij gaan en duren - Wijdingen aan weemoed - |
TEKST |
dinsdag 26 februari 2019 om 10:35 uur. | Terug naar Proza
Dit werk werd reeds 2688 maal bekeken.
Over voorbij gaan en duren… - Wijdingen aan weemoed - Een Melopee Vaak in een voorjaarsnacht denk ik aan de rozen in het dal van Isfahan Ik zie ze rood in ronde perken staan de rozen in het dal van Isfahan In wierookgeur verwilderd voortbestaan de rozen in het dal van Isfahan Onder de mééschijn van de volle maan de rozen in het dal van Isfahan de rozen in het dal van Isfahan De poëzie van Anton van Wilderode is een land dat ik altijd zal horen: een land van verlangen naar het onbestemde dat ongrijpbaar blijft maar in een droom zichtbaar wordt. Zijn weemoed is het ut, de grondtoon waaruit zijn verzen haast fugatisch ontspringen zoals in Isfahan, zichtbare droom, een Melopee of klankgedicht waarbij de rozen in het dal van Isfahan telkens naar een andere toonhoogte ‘’vluchten’’. Terwijl ik dit schrijf hangt de dag aan zijn avonddraden. Hij is nog even vrij van de nacht Bij het herlezen en herlezen krijgen de woorden een duistere gloed. Op de achtergrond in mijn werkkamer zingt het Amsterdam Baroque Orchestra and Choir het :’Fecit potentiam in brachio suo / Hij heeft de kracht van Zijn arm getoond’, een fuga uit het Magnificat BWV 243 van J.S.Bach. Ik leg mij te rusten in de gezegende kracht van Bach, en in de negen verzen van dit lyrisch klankgedicht, een melopee met zijn blik op Isfahan geschreven; een naderende einder die de dichter met rood in ronde perken en wierookgeur verwilderd laat oplichten. Dit maakt het gedicht zo mondvullend als donkere chocolade. Kranig verdwijn ik een wijl in de weelderige stilte van de donkere witregels. Ik wentel mij verder in de tijdloosheid van het kind Anton dat in elk gedicht zijn weg van eertijds wedervindt. En lopend door de stad word ik het kind dat hier zijn weg van eertijds wedervindt, maar nooit, van toen, de zomermiddaguren met kopstootjes van toch dezelfde wind “Ik denk dat de tijd en de realiteit die wij beleven, niet voldoende zijn. Dat er een andere tijd is en dat het dié tijd is die we moeten zoeken”. schreef de Argentijnse dichter Roberto Juarroz. De tijd van Anton van Wilderode is die andere tijd. Deze is van eertijds.../… maar nooit van toen die wordt opgeroepen. Zijn melancholie is een ‘’ooit’’, een mogelijkheid dat zich kristalliseert in een warm terugkijken naar het verleden dat blijmoedig zonder bitter gejammer of droefenis over het voorbije wordt ingekleurd. Zonder deze weemoed geen van Wilderode. Het Land van Amen Ik zal voorbij zijn en het dorp zal duren gelijk vandaag met harpen in de bomen. Geblaat geblaf. En telkens toegenomen bewegingen tegen de middaguren. Het gras ontelbaar tussen vogelveren en leeuweriken als omhooggetrokken onhoorbaar bezig in een tijd vol klokken. De knapen die nu haastig huiswaarts keren, en ransels rondzwaaiend naar alle kanten zullen volwassen zijn met grote handen. Zowel het gedicht November in Beauvoorde, een bijeengebleven dorp, het Land der mensen – ‘Met de laatste mens is het laatste gesprek op het zwijgen der dingen gestrand’ blijft een prachtvers- als Het Land van Amen waren voor mij als DorpsDichterDoel 2009-2011 liefdes op het eerste gezicht en lichtende voorbeelden. Deze blijven mij beklijven. Het laatste kreeg dan ook een ereplaats op de Doelse Gedichtenweide tijdens KunstDoel Outside, een artistiek evenement als steun voor dit bedreigd polderdorp in 2009. "De voorvaderen moeten in mij, herboren, voortleven, scheppend voor een verder gevorderde wereld", Christine D’haen. Daarom moeten de lyrische wijdingen aan weemoed als sluitsteen van de poëtica van voorvader Anton van Wilderode als een dorp in mijn wordende wereld blijven duren. Frank De Vos Op de foto Frank Moreels met het dodenmasker van Anton van Wilderode Isfahan, zichtbare droom