'Verdwaalpalen' In het lentenummer van Schoon Schip |
TEKST |
dinsdag 3 april 2018 om 21:42 uur. | Terug naar Proza
Dit werk werd reeds 3184 maal bekeken.
Over ’Verdwaalpalen, Belijdenissen in blauw’, Rose Vandewalle. Geboren in 1956 te Antwerpen, liep hij school bij de Paters Redemptoristen te Essen, meer bepaald in het College van het Eucharistisch Hart, streng internaat waar leerlingen in chambrettes sliepen en enkel tijdens de vakantie huiswaarts mochten. Hij volgde er ‘de Grieks-Latijnse’ iets wat hij zich achteraf nooit heeft berouwd, immers zijn liefde voor taal vond er haar voedingsbodem. Het was de late jaren zestig begin jaren zeventig, de kiem van het verzet zat er al in, verzet tegen de gevestigde orde waardoor hij voor drie dagen van school werd gestuurd. Ei zo na is hij er aan een Consilium Abeundi ontsnapt Al kwam het nog goed met hem, hij zat het college uit en is dan geschiedenis en wijsbegeerte gaan studeren aan de K.U.L. (Katholieke Universiteit Leuven). Zijn interesse voor poëzie werd gewekt door o.m. ‘De lenige liefde’ van Herman De Coninck, groeide aan via de ‘Oostakkerse gedichten’ van Hugo Claus langs de poëzie van Leonard Nolens, voorbij het ‘verrukkelijke taalgeweld’ van Hans Faverey naar het onalledaagse van Gerard Komrij. Geleidelijk aan vervoegden belangrijke buitenlandse dichters zijn lijst van favoriete auteurs: Walt Whitman, Rafaël Alberti, Garcia Lorca en Rilke. Hij heeft bij wijze van spreken de ganse wereld afgereisd, trekt de laatste jaren evenwel veel richting Zuid-Frankrijk, namelijk naar ‘het aloude Languedoc met zijn Kathaars- en troubadoursverleden’, een streek die hem nauw aan het hart ligt en waar hij als historicus bovendien door en door mee vertrouwd is. Eveneens pendelt hij regelmatig naar Tenerife om er zijn oude vader te gaan opzoeken. Enkele jaren geleden overleed zijn moeder. Dat is snel gegaan en haar aftakeling - ten gevolge van kanker - heeft hem erg aangegrepen, getuige hiervan zijn bundel ‘Verdwaalpalen’, verschenen bij Uitgeverij P (Leuven), waaruit al gauw blijkt dat hij - in zekere zin - de kleine jongen is gebleven die via de verdwaalpalen van het strand telkens de weg wist terug vinden naar zijn moeder, zijn mama. ‘Verdwaalpalen’ was dan ook het uitgangspunt voor het gesprek dat ik had met dichter en troubadour Frank De Vos, die onder de naam Quirilian, samen met zijn muzikale compagnon Jan Mertens, regelmatig optreedt met liederen die hij zelf schreef. De Vos’ debuutbundel ‘Infiniti’ verscheen in 2007 (hij was er toen 51), sedertdien ging het in sneltreinvaart. ‘Verdwaalpalen’ is inmiddels zijn zevende bundel, tevens bleek dat hij al een titel in gedachten had voor zijn eerstvolgende bundel, namelijk ‘Wijdingen aan tijdloosheid’. Wanneer ik hem daarnaar vraag, reageert hij tegen alle verwachting in dat er na ‘Verdwaalpalen’ geen nieuwe bundel meer zal komen. Immers, zo verklaart hij zich nader ‘raakt hij wat gedegouteerd van heel dat Vlaamse literaire landschap, van hoe men elkaar naar de keel staat en hoe die diverse verenigingen uiteindelijk op een luchtbel lijken die dreigt open te spatten. Hij houdt er een portie wrangheid aan over’. Lijkt dit niet eerder op een boutade? Ik geloof immers niet dat men hier zo zwaar aan moet tillen, het schrijven zit Frank De Vos immers in het bloed. Laat me toe de omslag van deze mooi uitgegeven bundel open te slaan en er schaamteloos een deel van de flaptekst uit over te nemen, gewoon omdat deze zo treffend weergeeft waar het hem in deze bundel om gaat. ‘In prozaïsche gedichten vol zingende zinnen dwaalt een dichter door het verleden. De nostalgie is haast tastbaar, de heimwee naar het verleden overweldigend. Er is het vertederende geluk van een rozig gefilterde gouden jeugd. Er is het verdriet, want herinneringen zijn ‘een feest met afwezigheden’. En nu we toch aan het aanhalen zijn, hierbij nog enkele mooie reacties terzijde. ‘… wat hem interesseert is veeleer de stroom aan woorden, gedachten, indrukken. Het is volgens mij geen toeval dat de dichter graag en vaak verwijst naar de Franse literatuur, waar het prozagedicht tot grote hoogten is gevoerd’ ( Prof. Dirk De Geest). ‘Een bedwelmende bundel’ , lees ik voorts in een brief die zijn vriend Benno Barnard richtte aan Frank De Vos en die ik kon inkijken via zijn webstek www.frankdevos.be ‘Het is werkelijk volkomen ongewone, anachronistische (of, eerder nog, “anatopische”, schijnbaar elders thuishorende) poëzie; en als ik al een zekere gelijkenis ontwaar – in toon, in flamboyant gebaar, in een soort onbeheerstheid die alle regels met voeten treedt en juist daardoor bijzonder is – dan met Tsjebbe Hettinga’. Deze verzen zijn, steeds volgens Barnard, ‘anders’ ‘ vanwege ‘dat effect van overdondering’ voortvloeiend ‘uit de simpele hoeveelheid tekst van de prozagedichten, met hun voortrollende grammaticale zinnen en het ongewone ritme dat ze volgen, en ook uit het schaamteloze gebruik van grote lyrische woorden als weemoed, pijnlijk, onbarmhartig, minnaar, enzovoort’. Op de druk bijgewoonde voorstelling van ‘Verdwaalpalen’ in het mooie Kasteel Sorghvliedt te Hoboken was het Bart Stouten (dichter en producer van Klara) die op de voor hem gebruikelijk eloquente wijze de bundel inleidde. ‘Frank De Vos’, zo poneerde hij ‘projecteert in woorden een licht dat we nog nooit gezien hebben; hij gebruikt procedés die andere dichters niet benut hebben; hij haalt uit verbaal materiaal voordien nooit vermoede effecten zoals musici hun partituur’, zo ook ‘laat hij de tijd constant in al haar drukkende dominantie voelen, hij wentelt de tijd, hij draait en keert en vertraagt de tijd tot alles opnieuw en beter gezien wordt, vanuit een dichterlijk perspectief dat eindeloze mogelijkheden aanreikt’. Hoe men het ook draait of keert, dit lijken me verzen van een bijzonder sensibel dichter, een nostalgicus die de vele herinneringen uit het verleden koestert en deze gewild of niet met zich blijft meedragen, herinneringen aan het ‘warme nest’ van zijn thuis, met in schril contrast daarmee de (onuitwisbare gedachte aan de) dood van zijn tweelingbroer, vele jaren later weer opgerakeld bij het overlijden van zijn nog erg jonge en door hem op handen gedragen petekindje. Maar waar het in deze bundel vooral om gaat, is de hartenpijn gepaard gaand met het snelle en ongenadige stervensproces van zijn geliefde moeder. Het is nacht, de god van haar verstand. Het licht heeft haar opgegeven. Ogen schieten van de ene hoek naar de andere, volgen een tennismatch. In haar mond staan woorden in een file, de juiste volgorde zoek, kris kras. Elk woord dat haar ontbreekt, kwetst de mijne. Lees ook het laatste vers uit ‘Ars moriendi’ met naast de titel een citaat van Cioran: La vie est une maladie mortelle. Met niet alleen de dauw sluit ik dan de luiken maar met luttele woorden, gutsend uit mijn mond, met ‘leg me laat me’ in mijn handen voor de dag die zal ontbranden, een driest en dreigend vergezicht. De Vos maakt gebruik van de epifoor, zoals op p. 20 waar hij elk prozagedicht laat eindigen op ‘Het regent’ , maar vaker nog maakt hij gebruik van de anafoor, waarbij hij zijn prozagedichten, telkens laat aanvangen met ‘Alsof het opstijgt uit het niets’, waarbij deze stijlfiguur haar bezwerende uitwerking niet mist. Alsof het opstijgt uit het niets: woorden als pashokjes voor de oor- vijg op school, de straf met de krassende pen… Nog steeds met de tong tussen de lippen, nog steeds waakt het metaal in de studiezaal over brieven stiekem aan moeder, mijn zwijgend gebrek, mijn heim- wee naar huis. Wentelen in de hunker naar de ronde bollende krul- len van haar handschrift, van troostende woorden. Alsof het opstijgt uit het niets: nog steeds met afgezakte sokken op de oprijlaan van het college, afgeboord met bloeiende rododendrons met kleverig sap, het zachtjes wuiven, een langzaam afscheid alsof The Last Post weerklonk, bang om te krimpen, te verliezen. Slikken op de trein met de kartonnen ziekenkasdoos in mijn armen, een vertrek. (…) Herinneringen zijn een feest met afwezigheden. Beelden, ze hangen aan een overjaarse scheurkalender. Flarden zuchtende tijd, van het laaiende allene waarin haar passen voorbij me glijden, wier verbaas- de littekens ik bewaak, voor smet behoed. En om af te sluiten het mooie ‘Letterlijk’ , doordrenkt van melancholie zoals de hele bundel dat trouwens is. L e t t e r l i j k Buiten wentelt grijs zich rond hardnekkige bladeren, huivert door winterramen, mijmert met het druilerige gruis van landerige dagen in verzen van een klein beschrijf. Daar dichter in een sluimerende schaduw, dichter bij spiegelschrift, dichter bij een bleek verlangen, dichter in een nacht tot slapeloze koning te kronen. Rose Vandewalle Verdwaalpalen. Belijdenissen in blauw, Frank de Vos, Uitgeverij P, Leuven, 2016, 48 blz., 16 euro excl. verzendingskosten ISBN 978-94-92339-12-6