Mijn stroozak was hard gelegen - De Celbrieven van Wies Moens

TEKST groter lettertype kleiner lettertype

woensdag 24 december 2014 om 09:06 uur.    |    Terug naar Proza
Dit werk werd reeds 1723 maal bekeken.


Mijn stroozak was hard gelegen - De Celbrieven van Wies Moens

Tijdens een slentermoment over het zondagsmarktje aan de Sint-Jansvliet te Antwerpen valt mijn oog op Celbrieven van activist Wies Moens (1898-1982), goed voor € 6. Deze mooie uitgave met inleidende teksten van Anton Van Wilderode, Arthur De Bruyne en Eric Verstraete werd verlucht met acht houtsneden van Frank-Ivo Van Damme.(1)

In 1916 is hij 18 jaar wanneer hij zich met zijn Vlaams enthousiasme inschrijft aan de ‘Von Bissinguniversiteit’, de door de Duitsers vernederlandste Rijksuniversiteit van Gent, om er Germaanse filologie te studeren. De vernederlandsing was een programmapunt van de Vlaamse Beweging dat door de bezetter in het kader van hun Flamenpolitik werd gerealiseerd. Moens is dus een ‘inciviek’ die na de eerste wereldoorlog met enkele jaren cel en 2000 fr. schadevergoeding wordt bedacht. Hij komt uit het AKVS ( Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond) waar hij sterk wordt beïnvloed door Lodewijk Dosfel: solidariteit, pacifisme, religieuze waarden en sociale gelijkheid zijn de kernwoorden. Dosfel is later zijn gevangenisbuur die samen met hem mag wandelen wanneer ze worden gelucht.
In 1926 wordt hij lid van de Frontpartij. In 1928 treed hij toe tot het Vlaams-nationaal Direktorium waarvan hij secretaris wordt. Op initiatief van dit Direktorium komt het AVNV ( Algemeen Vlaams Nationaal Verbond) tot stand dat zich uitspreekt voor de organische staatsidee en het christelijk solidarisme, de sociale leer van de katholiek kerk. De encycliek Quadragesimo anno (veertig jaar later) van paus Pius XI in 1931 actualiseert het Rerum Novarum uit 1891.
Tijdens de verkiezingen van mei 1929 wordt hij niet verkozen. Daarop sticht hij het VNV (Vlaams Nationaal Verbond), niet te verwarren met het latere VNV van Staf de Clerq In 1931 sticht hij samen met Emiel Thiers en Van Severen, het weze benadrukt, het fascistische en ook antisemitische VERDINASO (Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen) dat hij na de ‘Nieuwe Marsjrichting’ in 1934 verlaat. In zijn tijdschrift Dietbrand blijft hij zijn Groot-Nederlands en solidaristisch gedachtegoed verdedigen. Tijdens de Duitse bezetting is hij directeur van de Zender Brussel. In 1943 geeft hij zijn ontslag omdat deze omroep steeds meer onder invloed komt van de Algemene SS-Vlaanderen en DeVlag. In de septemberdagen van 1944 duikt hij onder en vlucht hij naar Nederland. Bij verstek wordt hij ter dood veroordeeld.

 “Adieu. Het wordt donker. En ik moet mijn stroozak nog bewerken!”

Zoals Oscar Wilde tijdens zijn gevangenschap zijn De Profundis neerpent, zo schrijft Wies Moens tussen 1919 en 1921zijn Celbrieven, twaalf in totaal. In de diepste kerkers van eenzaamheid en verwerping zijn het tragische helden die met een schrijnende pen hun pijn belijden.
Hij is een twijfelende drenkeling: “Maar het is toch klaar jongen! Waarom was je nu ook zo dwaas om ‘Vlaming’ te zijn?” Hij leeft in ‘oudbakken omstandigheden’: “Niet alleen het brood maar de lucht en het licht. Het lijkt wel of de lucht…uit konservenblikjes kwam. En het licht…is niet het licht van vandaag, het lijkt veeleer het licht van voor een maand , glansloos en versleten.” En hij klampt zich vast aan zijn geloof: ‘adem is door Gods adem geweven’, een geloof in Vlaanderen, God en kerk doordesemt elke brief. Hij ontmoet er Rosa de Guchtenaere, ‘een zegening van ons volk!’ en met veel mededogen bekijkt hij zijn analfabete lotsgenoten, eenvoudige medegevangenen die naar hem als geletterde opkijken: “Meneer, geen nieuws over de pardonnatie?’ – In hun oogen zijn wij de ‘meneeren’, die kranten lezen, bezoek ontvangen en lang buiten wandelen.” Het zijn de ‘arme broeders’ van Moens. Hij heeft een onverzettelijk geloof in de goedheid van zijn medemens en vurig pleit hij tegen egoïsme: “Egoïsme maakt de mensen koel-glad, zoodat zij elkander afstoten als biljartballen”. Op 10 september 1920 stort hij in en belandt in de ziekenboeg ‘met een hoofd als een molensteen zoo zwaar: geestelijk en physich als het ware door mekaar geschud!”. ‘Zwarte weemoed’ kreeg hem te pakken. Celbrieven vormen een aangrijpende, ontroerende en beklijvende getuigenis van een intens en diep menselijk drama.

In elk gedicht dat ik schreef, leefde ik tienvoudig het leven dat mij ontstolen werd.

In zijn In Memoriam schrijft Anton Van Wilderode: “Als weinig anderen heeft hij in onze literaire geschiedenis een belangrijk vernieuwingsmoment gemarkeerd, het expressionisme van de twintiger jaren waaruit men zijn naam noch zijn poëzie kan wegdenken…”

Laat me mijn ziel dragen in het gedrang!
Tussen geringen staan en hun ogen richten
naar boven, waar blinken Uw eeuwige sterren.
Ik wil een snoeier zijn in den wijngaard,
een werkman bij de druivenpersen.
Laat me mijn ziel dragen in het gedrang!
Mijn woord in den mond van stamelaars,
mijn hand voor hen die liggen langs het pad.

Uit De Boodschap, Wies Moens.

Wies Moens is zoals het AVV-VVK of Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor Kristus een exponent van het Katholiek integrisme, een leuze die de Vlaamse Beweging heeft beheerst waardoor ten dele de vrijzinnigheid tijdens het interbellum werd weggedrukt zo niet afwezig bleef en naar het antikamp vluchtte.

Frank DE VOS

Wies Moens, Celbrieven, Uitgeverij Danthe N.V., 174 bladzijden, ISBN 9064670358

 

 




Vorige werk: Die dekselse Komrij over het kunstjargon. Terug naar overzicht Letteren  Volgende werk: Wereldoorlog I met haiku’s herdacht.